Verteld door A.Demon uit Huissen

De grondstof voor de steenfabriek werd betrokken uit de grote malburgse polder.

In 1921 kreeg de vennootschap het recht van overpad over de Huissensestraat, zodat de klei tot bij de Eldense dijk kon worden gehaald.

Dit geschiedde met een Locomotief over smalspoor.

Er werkten veel mensen uit Huissen op deze steenfabriek.

Er waren er ook die nog verder gingen, namelijk met het pontje over de rijn naar de overzijde gelegen steenfabriek ‘Kleefse Waard’.

De meeste arbeiders op de steenfabriek ‘Malburgen ‘kregen hun middageten gebracht in een ‘hinkelman’(twee aan elkaar bevestigde geëmailleerde etensblikken).

Een van die ‘eten brengers ‘was A.Demon uit Huissen.

Hij vertelde:

Toen ik negen jaar was, moest er eten worden gebracht naar de steenfabriek.

Ik heb er eerst een tijdje zes gedragen.

Twee ketels voor, twee ketels achter met een touw over de schouder en nog één in elke hand, maar dat heb ik niet lang volgehouden.

Mijn vader heeft toen een kruiwagen voor mij laten maken.

Die kruiwagen kostte in die tijd 12,50 gulden, maar daar stond tegenover dat ik ook veel meer mee kon nemen.

Ik verliet om kwart over tien de school, thuis de kruiwagen pakken en dan hard lopend naar het Piet Schepers in de Gochsestraat de eerste ketel ophalen.

Dan terug richting Huissen, links en rechts andere ketels oppikkend.

Zodoende verzamelde ik tussen 15 en 20 ketels op mijn kruiwagen.

Om elf uur verzamelden de in totaal drie etenbrengers zich op de Dijk en dan zingend richting Malburgen.

De Dijk was nog niet verhard in die tijd.

Op gezette tijden werd één helft van de dijk buiten gebruik gehouden door op vrij korte afstanden van elkaar ijzeren balken te leggen.

De voerlieden werden op die manier gedwongen om op één weghelft te blijven.

Dit werd gedaan om spoorvorming te voorkomen.

Gezien de toestand van de wegen in die tijd, was het niet zo´n genot om daar elke dag met een kruiwagen met een houten wiel overheen te hobbelen.

Om kwart over elf moest ik de eerste vijf hinkelmannen afzetten bij de baggerput in de Malburgse polder.

Soms kwam één van mijn broers, die daar werkte, ze vooraan ophalen, of als het treintje toevallig richting put ging, nam de machinist ze van mij over.

Dat scheelde dan een enorm stuk lopen.

Om half twaalf bij de steenoven twee ketels afleveren en om kwart voor drie op de Dijk voor de Kleefsewaard.

Dan kwam mijn vader met de roeiboot de ketels van mij en van de andere eten brengers ophalen.

Om twaalf uur bij de baas zijn huis bij de eerste pers twee ketels en dan helemaal naar achteren naar de derde pers de laatste ketels afgeven.

Dan moest ik weer goed doorlopen om op tijd thuis te zijn, zelf eten en dan weer naar school.

Ik droeg geen schoenen, maar klompen.
Ik liep heel vaak mijn enkels kapot, zodat ik met mooi weer met blote voeten liep.

Dat ging zo vijf dagen per week vanaf april tot eind september, behalve bij nat weer, dan waren de mannen thuis, want dan konden er geen stenen gemaakt worden.

Ik beurde 25 en van sommige 30 cent per week per ketel.

Ik heb dit een jaar of vijf volgehouden, toen had ik er genoeg van.

 

Het bezit was de steenfabriek onder malburgen, bestaande uit twee ovens, tasvelden, bergplaats en loods, weilanden, en zes huizen en erven met tuinen, dijk en weg.

De totale oppervlakte bedroeg ruim dertien hectare.

Behalve de vlamoven en enkele loodsen stonden er vijf huizen en een schuur.

 

Van DR.G.B.H Janssen uit het boek:

Een Krans van steenovens vijf eeuwen baksteenfabricage rondom Arnhem.

Translate »